maandag 10 januari 2011

Industrialisatie en de openbare hygiëne

Eén van de belangrijkste uitvindingen uit onze geschiedenis is ontegensprekelijk de stoommachine. De introductie van de stoommachine luidde de industrialisatie in.
De industrialisatie bracht een ongekende plattelandsvlucht op gang en daarmee ook een sterke bevolkingstoename in de steden met zich mee.
De steden raakten overvol en de hoge concentratie mensen zorgden ervoor dat de steden onder druk kwamen te staan. Menselijke ellende was in de straten van de stad zichtbaar en vaak opvallend aanwezig.
Abram de Swaan heeft als geen ander het beeld weergegeven van de erbarmelijke omstandigheden in de steden tijdens de industriële revolutie. Voor het eerst in de geschiedenis leefde de mens van arbeid zonder inbreng van eigen middelen. Lange werkuren, onhygiënische omstandigheden, alcoholisme waren dagelijkse realiteit.


Beluik Gent
De straten lagen er in de 18e eeuw niet proper bij. In de gemeenten of de kleine steden lagen her en der mest langsheen de straten. Mest werd immers gebruikt als meststof en de mensen legden hun mest voor hun huis om die te verkopen. Dit veroorzaakte een ongelooflijke stank.
Komt daarbij dat in kleine gemeenten en steden de straten nog niet waren geplaveid, waardoor bij regen de straten omgetoverd werden in ware modderpoelen.
Dieren liepen vrij rond op de openbare weg en ook uit de nijverheid belandde afval op straat.
Deze opeenstapeling van vuil vormde een groot probleem.

Daar waar de stedelijke gezondheid aanvankelijk verbonden was met het beeld van stedelijke armoede en dus onhanteerbaar was, begon men einde 18e en begin 19e eeuw te beseffen dat hygiëne noodzakelijk was om ziektes en epidemieën in te dijken. Dit nieuwe besef betekende een breuk met het fatalisme dat toen heerste.

Onder invloed van de hygiënisten, een groep die de elementaire openbare hygiëne propageerde in België, ging men maatregelen nemen die de hygiëne drastisch verbeterde. Niet verwonderlijk kwam deze aandacht er na het uitbreken van epidemieën als tyfus en cholera.
Deze hygiënisten lieten zich inspireren door de miasmatheorie. Deze theorie stelde dat het ontstaan van ziekten werd veroorzaakt door dampen die opstegen uit stilstaand water en rottend organisch materiaal.

De meest ingrijpende maatregel die de overheid nam om epidemieën in te dijken, was het overdekken van de open riolen die door de steden vloeiden. Deze stedelijke voorziening kwam uiteraard in de eerste plaats de rijken ten goede. De armere buurten kwamen pas aan de beurt als er in het rijke stadsgedeelte al een verzadiging was van dit netwerk.

De reden hiervoor, zegt Abram de Swaan, is dat men voor het uitvoeren van dergelijke dure werken zeker moest zijn dat de gebruikers van het netwerk deze voorziening ook konden (wilden) betalen. Pas toen het netwerk voldoende uitgebreid was en een nieuwe aansluiting minder kostte (en dus ook het risico op verlies beperkte), konden de arme arbeidersbuurten er ook van genieten.

In een vorige blog vertelde ik al over de bevoegdheden van de lokale overheden (burgemeester, schepenen en gemeenteraad). Ook tijdens de industriële revolutie was dit al het geval. Alles wat met openbare gezondheid te maken had, behoorde tot de bevoegdheid van de lokale overheid.
De gemeente bezat de macht om alle maatregelen te nemen of uit te vaardigen, die de netheid en gezondheid in de gemeente moesten bevorderen of ziektes moesten bestrijden.

Dit ging verder dan enkel verordeningen opstellen. Zij moest zich ook met de praktische kant van de openbare hygiëne bezighouden. Zij moest onder meer zorgen voor openbare latrines, watervoorzieningen (pompen) en een openbare reinigingsdienst. De verantwoordelijkheid ging terug tot de Franse Revolutie, waar werd bepaald dat elke gemeente gezond en netjes moest zijn. Tevens werd expliciet bepaald dat dit tot de taken van de steden en gemeente behoorde. Deze bevoegdheden werden later, na de vorming van België, met de gemeentewet van 1836 herbevestigd.

Door de hygiënische toestand in de arbeiderswijken te verbeteren trachtte men te voorkomen dat besmettelijke ziektes de rijkere buurten konden bedreigen.
Maar daarmee beweren, zoals Abram de Swaan schreef op pagina 142 in het boek “Zorg en de Staat” , dat de grootscheepse reinigingsactie enkel werd ingegeven ter voorkoming van de ziekten is mijns inziens wat te hoog gegrepen. Zo ‘verlicht’ was het bestuur ook weer niet.

Minstens even groot was het eigenbelang van de rijken. In de 19e eeuw domineerden de oude rijke families (elites) de steden en gemeenten. Industriëlen, fabrikanten, handelaars, advocaten en notarissen waren veelal Burgemeester, Schepen of gemeenteraadslid. De politieke belangen waren strak verweven met het eigenbelang.

Men wou weliswaar de besmettelijke ziektes voorkomen, maar met de achterliggende gedachte om samen met de sanering van de steden ook de zwervers uit te stad te bannen. De burgerij stoorde zich immers aan de losbandigheid en smerigheid die in de arbeidersbuurten heersten.
De beluiken waarin de arbeiders woonden, waren ook eigendom van de rijke industriëlen. Zij zagen, na de sanering van de stad (met overheidsgeld) ook hun eigendommen in waarde stijgen. Niet in het minst profiteerden zij van de subsidieregeling die door de hogere overheid werd uitgereikt.
De promotie van openbare en persoonlijke hygiëne zou ook een manier zijn om de arbeiders een zekere sociale discipline bij te brengen wat dan weer de “smetvrees” verminderde.


straatveger / meststeker

Indien men de steden leefbaar wilde houden, dienden naast de maatregelen zoals hierboven werd aangehaald, ook stappen ondernomen te worden om de straten proper te houden. Vrijwel elke grote stad startte omstreeks halfweg de 19e eeuw met een reinigingsdienst. Meestal werden deze diensten uitbesteed aan private ondernemingen. Zij werden betaald met de verkoop van het straatafval aangevuld met een bijkomende vergoeding van de gemeente. Bepaalde afvalstoffen, zoals lompen, werden aan de nijverheid verkocht om als grondstof te dienen. De grootste opbrengsten lagen echter in het voortverkopen van organische afvalstoffen als meststof voor de landbouw.


Na een tijdje begon de straatreiniging wat te tanen. De straten lagen er immers voldoende proper bij, zodat het stadsbesturen zich geen zorgen meer maakten inzake de volksgezondheid. Niets was minder waar want in 1848 brak in Vlaanderen de cholera uit.


Deze epidemie was de aanleiding tot de oprichting van het Comité voor Openbare Gezondheidsbewaring. Het was het scharniermoment in Vlaanderen voor het fundamenteel verbeteren van de openbare en persoonlijke hygiëne.

Bronnen:
DE SCHEPPER, G., Openbare hygiene in de 19de eeuw: casus: het lokerse stadscentrum 1850 - 1899. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG), Gent, 2004, 182 p.
VELLE K., Hygiëne en preventieve gezondheidszorg in België (ca. 1830 - 1914): bewustwording , integratie en acceptatie. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling RUG), Gent, 1981, 276 p.
DE SWAAN, A., Zorg en de Staat, 6de druk, Uitgeverij Bert Bakker, 2004, 342 p.

donderdag 6 januari 2011

De bevoegdheid van de politie


"Dura Lex, Sed Lex" staat gebeiteld op het monument van de personeelsleden van de vroegere Rijkswacht die het leven lieten bij de dienstuitvoering.
 
Monument van de Rijkswacht - Elsene
 De spreuk verwijst naar een opvatting over de rol en bevoegdheid van de politie die in de beginjaren van België. De politie als rechtstreekse uitvoerder van de wet en niets dan de wet. Zonder inmenging, niet van de politieke overheid en ook zonder eigen beoordelingsruimte.
Het was dus voor de politiediensten van belang vooral de wet en zijn rechterlijke interpretatie te kennen. Zo wisten ze in alle omstandigheden wat ze moesten doen. Hierbij waren de toepassingsrichtlijnen van het eigen korps het houvast voor de politieambtenaar bij de dienstuitvoering.
De uitvoeringswijze was dus meestal duidelijk en dwingend.
De tijden zijn veranderd!
Na de tweede wereldoorlog is de politie stilaan geëvolueerd van een wetsuitvoerende over een gezag trouwe naar een gemeenschapsgerichte politie Tegenwoordig staan ze in voor een genegotieerd beheer van de publieke ruimte.
Wat ging vooraf?

De Rijkswacht verloor zijn status van militaire politie en werd onder beheer geplaatst van de minister van Binnenlandse Zaken[1].
De wet op het politieambt[2] bevestigde formeel de reeds lang veranderde visie op een modern politiewezen.
Structureel werd de fundamentele wijziging van het politielandschap bevestigd door de integratie, in 1998, van de Rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie in een enkele geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus.[3]
Hierbij is artikel één van de WPA zeer belangrijk:
"Artikel 1. De politiediensten vervullen hun opdrachten onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de overheden die daartoe door of krachtens de wet worden aangewezen
Bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij.
Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken zij slachts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald."
Dit wetsartikel zet duidelijk de toon:

1.       De politiediensten voeren hun opdrachten niet enkel op grond van de wet uit maar doen dit onder gezag en de verantwoordelijkheid van de bestuurlijke en gerechtelijke overheden;
2.       De politiediensten hebben geen louter reactie-repressieve rol maar dienen actief bij te dragen tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij;
3.       Hierbij moeten zij niet enkel de individuele rechten van de burgers naleven en doen naleven, maar tevens bijdragen tot de verwezenlijking ervan;
4.       De politiediensten hebben weliswaar het recht om bij het vervullen van hun opdrachten desnoods dwang te gebruiken maar enkel onder de door de wet bepaalde voorwaarden.
Deze vernieuwde visie op de politie maakt van de politie een partner van andere diensten, organisaties en burgers om samen onder het gezag van de bestuurlijke en gerechtelijke overheden het algemeen belang niet enkel te beschermen, maar ook mee te realiseren.
Dit vergt echter een duidelijk begrip van de rol van elk van de partners in het veiligheidsgebeuren en ook, eerder dan in welk reglement, denkschema's en voorbeelden van goede praktijktoepassingen (best practise). Ook voor de overheden is deze vernieuwde maar ook verscherpte verantwoordelijkheid in de praktijk niet evident om dragen.
De maatschappij en de wetgeving zijn veel complexer geworden en ook de vernieuwde staatsstructuur zorgt voor een kluwen van verantwoordelijkheden in verschillende materies. De tijd waarin de federale minister de uiteindelijke verantwoordelijke politieminister was is ver vervlogen. Geen enkele overheid heeft een exclusieve bevoegdheid over de politie en kan dus uitvoeringsrichtlijnen opstellen voor het geheel van het politieoptreden.
De politiestructuur werd grondig hervormd met de oprichting van een federale politie en 195 lokale politiezones. Daarbij staat  de federale politie in voor een aantal steunopdrachten en gespecialiseerde opdrachten maar zonder hiërarchische band met de lokale politie.
Geen enkele dienst van de politiestructuur kan dus haar inzichten over de politieaanpak opleggen aan de federale en lokale politie.
De federale politie vormt samen met de 195 lokale politiezones de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, namelijk dat van de lokale en dat van federale politie. Beide niveaus werken autonoom, maar ze werken ook samen om een geïntegreerde politiezorg te verstrekken.
Om het geïntegreerde karakter te benadrukken:
  • Is er eenheid van rekrutering en selectie en is de opleiding gelijk voor iedereen.
  • Hebben alle politieambtenaren een gemeenschappelijk statuur. Dit eenheidsstatuut betekent dat voor de leden van zowel de federale als van de lokale politie dezelfde regels gelden inzake bevordering, evaluatie, tucht, bezoldiging en pensioen;
  • Zijn in het kader van de mobiliteit alle betrekkingen binnen beide niveaus toegankelijk voor zowel het ene als van het andere niveau;
  • Is er een afstemming tussen de lokale en de federale politieplannen (het zonaal en het nationaal veiligheidsplan);
  • Bestaat er een deontologische code voor alle personeelsleden van alle politiediensten;
  • Werken het unieke communicatienetwerk, de algemene nationale gegevensbank, de communicatie-en informatiecentra die instaan voor de dispatching van de ploegen op het terrein als schakels tussen de federale en de lokale politie
 film : Peter Dierickx
Bedrijfsfilm van de politiezone Het Houtsche (2010)                          

De lokale politie

Het lokale niveau bestaat uit politiezones. België telt 195 politiezones waarvan er 50 het grondgebied van één gemeente bestrijken, “één-gemeenten-zones” genaamd, 146 zones groeperen om geografische of operationele redenen meer dan één gemeente en worden “meer-gemeenten-zones” genoemd.
De omvang en de aard van de lokale politiezones kunnen sterk verschillen afhankelijk van de oppervlakte, de verstedelijkingsgraad, …
De lokale politie telt bijna 33.000 personeelsleden. In de grootste zones werken 1500 tot 2800 personen, in de kleinere zone ongeveer 50 personen. Elke zone staat onder leiding van een korpschef.
De opdrachten van de lokale politie
De lokale politie verzekert de basispolitiezorg, meer bepaald alle opdrachten van bestuurlijke (handhaving van de openbare orde, verkeershandhaving, …) en gerechtelijke politie (onderzoeken) die nodig zijn voor het beheersen van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de politiezone
Concreet betekent dit dat elke zone ten minste de zeven basisfunctionaliteiten moet verzekeren:
·         Wijkwerking
·         Onthaal
·         Interventie
·         Politionele slachtofferbejegening
·         Lokale recherche
·         Handhaving openbare orde
·         Verkeer
De lokale politiezones waarborgen een gelijkwaardige dienstverlening aan de hele bevolking. Concreet betekent dit dat de burgers recht hebben op dezelfde kwalitatieve dienstverlening, waar ook in België.
In sommige politiezones kunnen politie-inspecteurs zich in verschillende domeinen specialiseren (hondenbrigade, motorbrigade, lokale recherche, audiovisueel verhoor van kinderen, …).
De federale politie
De federale politie staat in voor de gespecialiseerde politiezorg en de ondersteunende opdrachten.
Ze vervult niet alleen gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, maar ook “supra-lokale” opdrachten, die het grondgebied van een politiezone overschrijden, en levert steun aan de lokale politie.
Inzake gerechtelijke politie is de federale gerechtelijke politie onder meer belast met de prioritaire fenomenen die tot de zware georganiseerde criminaliteit behoren, zoals: 
  • De criminaliteit tegen personen: agressie, verdwijningen, drugs, terrorisme en sekten, mensenhandel;
  • De criminaliteit tegen goederen: voertuigdiefstallen, inbraken, hormonenzwendel, georganiseerde diefstallen, diefstallen gewapenderhand, ernstige aantastingen van het milieu, wapenzwendel;
  • De economische en financiële criminaliteit: oplichting, fraude, witwassen en computercriminaliteit. 
De laboratoria van de technische en wetenschappelijke politie maken ook deel uit van de federale gerechtelijke politie.
De federale gerechtelijke politie beschikt in elk gerechtelijk arrondissement (België telt er 27) over een gedeconcentreerde gerechtelijke directie, waarin gespecialiseerde politieambtenaren onderzoeken uitvoeren onder leiding van de bevoegde gerechtelijke overheden.
Inzake bestuurlijke politie staat de federale politie onder andere in voor: 
  • De wegpolitie op de autosnelwegen (ongeveer 1800 km) en op bepaalde rijkswegen met dezelfde kenmerken als de autosnelweg (zo’n 330 km);
  • De spoorwegpolitie langs de spoorwegen en in sommige station;
  • De scheepsvaartpolitie op de Noordzee en op de waterwegen;
  • De luchtvaartpolitie in de nationale luchthaven en de vijf regionale luchthavens;
  • De immigratie- en grenscontrole;
  • De beveiliging van de Koninklijke Familie en van het operationeel NAVO-kwartier SHAPE;
  • De gespecialiseerde beveiliging van goederen (zoals waardetransporten) en van bijzondere personen (VIP’s) 
Foto : Jacques Vanderplasschen
Ze zorgt tevens voor een operationele gespecialiseerde dienstverlening door het ter beschikking stellen van o.a. helikopters, honden en paarden, alsook bijzondere teams voor de handhaving van de openbare orde.
Een concreet voorbeeld: in een grootstad wordt een grootschalige manifestatie georganiseerd. Indien de lokale politie voor de begeleiding van deze manifestatie steun gewenst, kan ze een beroep doen op de federale politie, die gespecialiseerd personeel en materiaal ter beschikking kan stellen voor de openbare orde.
Tot slot verleent de federale politie steun aan zowel de federale politie als aan de lokale politie op het vlak van human resources, financiële en materiële middelen (logistiek, ict, …)
De federale politie wordt geleid door een commissaris-generaal en drie directeurs-generaal en telt ongeveer 15000 personeelsleden.

Meer weten?
surf naar http://nl.wikipedia.org/wiki/Politie_in_Belgi%C3%AB


[1] Wet van 18 juli 1991 tot wijziging van de wet van 2 december 1957 op de Rijkswacht en van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel  van het actief kader van het operationeel korps van de Rijkswacht en houdende demilitarisering van de Rijkswacht, B.S. 22 december 1992, hierna WPA.
[2] Wet op wet politieambt, B.S. 22 december 1992, hierna WPA
[3] Wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de Rijkswacht, B.S. 11 december 1998


dinsdag 4 januari 2011

De burgemeester en de openbare orde.

Als hoofdinspecteur van politie binnen het korps “Het houtsche” (gemeenten Beernem, Oostkamp, Zedelgem) ben ik verantwoordelijk voor het beheer van evenementen. (deze evenementen kunnen zowel een staking, een openbare bijeenkomst of een fuif zijn).


Dit houdt onder meer in dat ik in het kader van openbare orde,  adviezen verleen aan de burgemeester, aan  het College van Burgemeester en Schepenen en (in mindere mate) aan de gemeenteraad.
De reden van het geven van adviezen ligt in het feit dat de bestuurlijke overheid verantwoordelijk is voor de openbare orde. Zij moet opkomen voor het algemeen belang en met de nodige alertheid en zorg begaan zijn opdat de nodige preventieve maatregelen genomen worden om ongevallen te voorkomen.
Indien er toch incidenten of voorvallen zijn die de veiligheid in gevaar brengen, moeten zij in staat zijn de nodige beheersmaatregelen te nemen.

In de volksmond wordt vaak gesproken over regulitis, zijnde een veelheid van reglementen en wetten.

Voor de organisators van evenementen komt dit vaak over als het ontnemen van de lust tot het organiseren. Dit is geenszins het geval. De regelgeving is niet alleen noodzakelijk, het kent eigenlijk ook een zeer lange geschiedenis. Deze geschiedenis komt als het ware overeen met het democratisch bestel waarin wij leven.

Het organiseren van een manifestatie en of evenement vertaalt zich in juridische termen als “het gebruik maken van het (grondwettelijk)recht en de vrijheid van vergaderen”[1].

Het organiseren van een vergadering (lees : alle openbare bijeenkomsten) heeft een directe relatie met de noodzaak om alles rustig, vredig en zonder ongevallen te laten verlopen, hetgeen in algemene termen omschreven wordt door het begrip ‘openbare orde’.  Het begrip ‘openbare orde’ omvat drie componenten : de openbare rust; openbare gezondheid en openbare veiligheid.

De verantwoordelijkheid voor de openbare orde wordt gedragen door de bestuurlijke overheid, in eerste instantie het laagste echelon – de gemeente.[2]  De gemeentewet laat daaromtrent geen enkele twijfel bestaan: “onverminderd de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken, van de gouverneur en de bevoegde gemeentelijke instellingen, is de burgemeester die verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke politie op het grondgebied van de gemeente”.

Om zijn taken ter zake uit te voeren heeft de burgemeester in het kader van bestuurlijke politie  een uitvoerende bevoegdheid , een verordenende bevoegdheid en een vorderende bevoegdheid.

De burgemeester kan uit hoofde van zijn uitvoerende bevoegdheid ambtshalve optreden en alle maatregelen nemen met individuele of bijzondere draagwijdte die tot doel hebben om binnen de gemeenten de openbare orde te waarborgen. De burgemeester kan dus iets verbieden (bijv. vuurwerk, sluiten van uitgaansgelegenheden wegens overlast, enz…) of iets gebieden (aantal deelnemers beperken, verlenen van een vergunning, zones aanduiden langs waar een stakingsmanifestatie moet gaan, enz…).

In het kader van de verordenende bevoegdheid van de burgemeester kan de burgemeester politieverordeningen maken. Dit kan in het geval van oproer, kwaadwillige samenscholingen, ernstige stoornis van de openbare orde (lees : rust, veiligheid en gezondheid), waarbij het geringste uitstel gevaar of schade kan opleveren voor de bewoners (bijv. een wilde staking),  .

In geval van onheil, ramp, oproer of kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde kan de burgemeester krachtens zijn vorderende bevoegdheid de federale politiediensten vorderen. Indien de middelen van de politiediensten onvoldoende zijn, kan de burgemeester eveneens de krijgsmacht vorderen.

Op het eerste zicht lijken deze bevoegdheden normaal, maar zo ‘normaal ‘ zijn ze eigenlijk niet. Het betekent immers dat één persoon, i.c. de burgemeester, het doen en laten van vrije burgers kan beperken. (Ik ga hier even kort door  de bocht gelet op het feit dat er heel wat controlemechanismen bestaan op het optreden van de burgemeester).
Deze bevoegdheden, eigenlijk voorkomend  uit de bezorgdheid de openbare orde te bewaren (openbare rust, veiligheid en gezondheid), is historisch gegroeid.

In het boek van Abram de Swaan “Zorg en de Staat” lezen wij dat migratie naar de steden een gevaar betekenden voor de stedelijke veiligheid.   

De onmiddellijke nabijheid van (arme) vreemdelingen werkte voortdurend ergernis op en zorgde voor een voortdurende botsing en fysiek geweld. Het was voor de ‘mindere rijken’ vrijwel onmogelijk om zich te isoleren van andermans handelingen. De arme inwijkelingen leefden er opeengepakt zonder enige vorm van privacy. Het leven speelde zich grotendeels af op straat.
Het stadsleven bracht zo zijn eigen onzekerheden met zich mee: misdaad, straatgeweld, rebellie, de onvoorspelbare cycli van de stedelijk-industriële arbeidsmarkt en massale epidemieën.
Ook de angst voor opstand, straatrellen en misdaad heerste alom.

Al deze dreigingen konden leiden  tot collectieve actie zoals gewelddadige opstand tegen de stedelijke orde en rebellie.
Later, toen het proletariaat wat beter georganiseerd was (mede door de opkomst van vakbonden) werden deze gewelddadige onlusten opgevolgd, die niet altijd vreedzaam verliepen, maar de stedelijke orde toch minder ontwrichtten.

De vraag naar  waakzaamheid en repressie, maar ook naar veelomvattende en ingrijpende preventieve maatregelen inzake openbare veiligheid, rust en volksgezondheid en hygiëne vanwege de stadspopulatie werd steeds duidelijker.
Het antwoord op de stedelijke criminaliteit was verhoogde waakzaamheid door de sinds kort ingestelde permanente politiekorpsen.
De politie kwam ten goede van de burgers, zonder onderscheid van rang of stand. Niemand kon uitgesloten worden van de veiligheid die werd geboden.

Het specifiek karakter van de dienstverlening en de bijzonder specifieke eigenschappen van de bebouwde gebieden bepaalden de problemen waarvoor het stadsbestuur zich gesteld zagen. Dat  maakte dat de  burgemeester hoofd werd van de stedelijke politie. Hij was immers goed geplaatst en kende de plaatselijke problemen het best.

Het gevolg van dit proces, maakt dat de burgemeester een grote bevoegdheid heeft gekregen in het kader van het bewaren van de openbare veiligheid (opstanden tegen de overheid, rebellie, …), de openbare rust (nachtlawaai, overlast, burengerucht …) en openbare gezondheid (ontruiming bevelen van gebouwen, onbewoonbaar verklaring van woningen, …).

De bevoegdheid van de burgemeester, en dus ook zijn verantwoordelijkheid,  is enorm. Zelfs sommige burgemeester zijn niet vertrouwd met die verantwoordelijkheid.
Mocht je, je ooit eens afvragen waarom het zo nodig is dat er een verordening bestaat om je te verplichten om de sneeuw te ruimen op het voetpad;  sta dan even stil bij het feit dat de burgemeester (anders) verantwoordelijk is voor uw gezondheid en veiligheid.

Ook al eens afgevraagd waarom er bij evenementen politie aanwezig is?
Hoe komt het dat een Burgemeester schijnbaar zomaar een instelling tijdelijk kan laten sluiten?
Dit zijn allemaal voortvloeisels uit de bevoegdheid van de burgemeester.

Als je nu nog eens gevraagd wordt door de politie om een bepaalde plaats te verlaten, werk dan mee en verlaat de plaats (je mag je uiteraard wel vragen stellen). De (tijdelijke en gefundeerde) beperking van uw vrijheid is immers wettelijke bepaald.


[1] Artikel 26 Gec. G.W.
[2] Artikel 135 §2 van de nieuwe gemeentewet. Zie eveneens artikel 128 van de Provinciewet.